Het zijn best wel weken met veel regenval geweest, en men hoeft maar in eigen tuin of park te lopen om te ervaren hoe nat en drassig de bodem overal is. Gelukkig zijn archeologen een robust volkje, en is een flinke regenbui geen reden om dan maar binnen te gaan zitten. Wel betekent het dat het water ons in de werkputten af en toe flink dwars kan zitten. Kleine plassen op de bodem van de werkput trekken vaak na een dag wel weg, maar kunnen ook met sponzen worden opgeruimd.
Het is vooral vervelend dat de werkput een glibberige modderpoel wordt, en we niet goed meer kunnen zien waar grondsporen zitten en kwetsbare vondsten. Ook daarom werken we liever met een droge ondergrond.
Wanneer we echter zelf een diep gat graven, speelt ook het grondwater een rol. Vaak is kortdurend nog wel even droog te werken, maar al snel wordt het zand nat en verandert in een soort milkshake-achtige consitentie. Profielen kalven af (onderspoelen) en storten soms zelfs in. In die werkputten waar nu het grondwater te hoog staat, maken we gebruik van vuilwaterpompen om te helpen met het hozen.
Toch hebben archeologen geen hekel aan de nattigheid en het grondwater. Daar waar grondwater zit, kan immers geen zuurstof komen. Op die plaatsen tasten bacteriën vondsten van organisch materiaal niet aan. Zo werd er nabij de grondwaterspiegel in werkput 45 de benen van een middeleeuws rund ontdekt. De botjes liggen nog precies op hun plek en wijzen op een in de middeleeuwen begraven (mogelijk ziek en niet geschikt voor consumptie?!) rund van minstens 4 jaar oud.
In een andere werkput, werd met veel modderworstelen een houten paal geborgen, die – dankzij de grondwaterspiegel – hier honderden jaren bewaard is gebleven. Het water is dus zowel uitdaging als zegen…. Maar als archeologen mogen kiezen, dan liefst bewolkte dagen (mooie foto’s zonder schaduwen!) en dan toch maar zonder regen!