Het was een regenachtige vrijdagochtend. Aan de noordkant van werkput 45 was, beschut door een grote kastanjeboom, de ploeg van die dag aan het werk. Ondanks het hoge grondwaterpeil moesten en zouden er twee profielbakken gezet worden. Profielbakken zijn lokale verdiepingen langs het verticale profiel, met als doel meer duidelijkheid te krijgen over hoe de bodem ter plaatse is opgebouwd. Idealiter starten deze in het dekzand, en vertellen zo van onder naar boven toe het verhaal van de ijsijd tot het heden. Profielbakken op deze plaats, het noordoosten van WP45, konden ons meer vertellen over de ontstaanwijze van de kloostertuin en naastgelegen tuinmuur.
Met elke centimeter dat we dieper kwam, werd de eens stevige ondergrond natter en natter. Hoewel het grondwater al opkwam, werd merkbaar dat een bruinemodderslurrie langzaam veranderde in een gele variant: Het dekzand was bereikt!
Dit dekzand is in de laatste ijstijd (het Weichselien, zo’n 20 duizend jaar geleden) met behulp van de wind hier bij Yesse afgezet. De bodem was toen zo enorm koud dat er geen planten konden groeien. Hierdoor kreeg het zand juist meer vrij spel en werd rondgeblazen. Vooral uit de droge beddingen van vlechtende rivieren werd zand weggeblazen en elders afgezet. Dit dekzand zien wij bij Yesse als een eindpunt voor het verdiepen van de werkput. Hierin en -onder zijn over het algemeen geen sporen van bewoning aanwezig die relevant zijn voor de reconstructie van (het leven in) het klooster.
In het profiel van de zojuist tot het dekzand ontgraven profielbak ontdekte de putchef echter een grote wortel. Een wortel kon goed afkomstig zijn van de naastgelegen kastanjeboom die de groep beschermde tegen de miezerregen. Maar lagen boomwortels normaliter ook zo kaarsrecht in het profiel?
Na heel voorzichtig aan de wortel gewrikt te hebben, kwam deze met een natte plop! uit het profiel. Toen was het even stil in de put. Alle studenten keken naar één ding: het voorwerp dat de putchef in haar handen had. Een vrijwel intact bot, ten grootte van je bovenbeen. Dit bot werd snel naar iemand gebracht die meer verstand had van botmateriaal. Het bleek een rechterdijbeen van een mens te zijn.
Blijkbaar hadden we met de profielbak een grafkuil op grote diepte ontdekt. Met (put)emmers werd getracht toch nog wat dieper de profielbak droog te leggen, en de positie van het hoofd en een arm konden eveneens worden vastgesteld. De botresten moesten nu ingemeten, ingetekend en gefotografeerd worden. Verder moesten alle gegevens netjes op formulieren vastgelegd worden. Laat het duidelijk zijn; een opgraving vereist flink wat papierwerk!
De positie van dit graf is voor ons verrassend. Tot nu toe zijn de meeste begravingen aangetroffen in het noordoosten van het terrein, op of ten noordoosten van het vermoedelijke formele grafveld. Van de westzijde van de clausuur (en zeker zo dicht op de tuinmuur) kenden we ze nog niet. Ook de grote diepte (tot aan/in het dekzand) is opmerkelijk. Zou dit graf wellicht ouder kunnen zijn als het klooster? Het bepalen van de ouderdom van dit individu – door koolstof 14C datering van het losgespoelde bot – kan hierin wellicht een antwoord bieden. Hiermee kan er gekeken worden of deze begraving dus vóór de stichting of tijdens het functioneren (1215-1595 AD) van het klooster heeft plaatsgevonden. Dat lost in ieder geval al één van de bovengenoemde vragen op.