Dakpannen zijn een belangrijk en fundamenteel bouwelement. Ze houden ruimtes en mensen droog en zijn beeldbepalend voor de aanblik van gebouwen. Binnen klooster Yesse zijn verschillende soorten van dakbedekking toegepast. Er waren dakpannen van hout, dakpannen van leisteen en van gebakken klei. Wellicht werd ook stro of riet als dakbedekking (voor bijgebouwen) gebruikt, maar dit blijft eigenlijk nooit bewaard.

In het puin worden er ook dit jaar veel dakpannen gevonden, hoofdzakelijk van gebakken klei. De Middeleeuwse dakpannen kunnen in twee soorten dakpannen worden verdeeld. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen de monniken- (bovenpannen) en de nonnendakpan (onderpannen). De monnikendakpan ligt bovenop met de bolle kant naar boven. Aan de bovenkant is een uitsteeksel te zien. Deze is aanwezig om de dakpan daarboven van wegglijden te weerhouden. Tussen deze verbinding van dakpannen werd ook nog mortel gesmeerd, voor extra stevigheid. Mortel is een verbindend mengsel bestaande uit zand en kalk (te Yesse gemaakt door schelpgruis te verbranden).

De nonnenpannen liggen onder de monnikenpannen met de bolle kant naar beneden om de monnikenpannen bij elkaar te houden. Ook zit aan de nonnendakpan (de onderpan) een richel die vast haakt aan de daklatten zodat deze goed blijft liggen.

Maar hoe werden deze dakpannen eigenlijk gemaakt? Middeleeuwse tegelmakers rolde een stuk klei uit op een tafel en vervolgens gebruikte ze een sjabloon om een rechthoekige dakpan uit te snijden. In het geval van Yesse werd daarna een uitsteeksel aan de bovenkant van de monnikenpan toegevoegd. Om het gehele dak van klooster Yesse van pannen te voorzien, was in ieder geval wel een behoorlijke klus. Maar aan de resten te zien was de klus wel geklaard!