Een adelijke vis voor arme nonnen

Mogelijke kieuwklep van steur

Tijdens het graven naast de muur van het klooster is dit bot gevonden. Dit leek verdacht veel op een stuk hout, maar na het te wassen bleek dit een kieuwklep van mogelijk een Steur te zijn. Dit is te herkennen aan de driehoekige vorm van dit stuk bot en ook de grootte geeft aan dat dit vermoedelijk van een Steur is geweest.

In de tijd dat het klooster bestond, leefde de Steur in de Hunze, waar het klooster via de gracht en een kanaal mee verbonden was. Deze vis hebben ze dan waarschijnlijk in het klooster gegeten, waardoor het aantreffen van zo een kieuwdeksel in de archeologische resten verklaarbaar is.
Deze Steuren waren erg groot en konden wel 4 meter lang worden. Zo groot worden ze tegenwoordig niet meer. Steuren leven zowel in zoet als zout water: ze leven het grootste deel van de tijd in de zee en om te paren gaan ze de rivieren op.

Ook is er op andere plekken in Nederland bewijs voor de visserij op de Steur. Vissers moesten elke tiende Steur (en Zalm) aan adellijke heren afstaan. Steur werd namelijk gezien als een vis voor de adel. Steur werd na het vangen niet meteen gedood, de kuit bederft namelijk snel, ze moesten dus gevangen en levend gehouden worden tot de verkoop. Zowel het vlees als de kaviaar van de Steur was geliefd door de adel. De nonnen kunnen deze vissen hebben verkregen, door eigen visserij, als belasting van landgoederen of door deze te kopen van vissers.

De nonnen van dit klooster zijn van de cisterciënzer orde, deze orde zwoer te leven in armoede en soberheid. Het eten van Steur, wat voor de rijken was en gezien werd als een luxe, hoort hier dus niet bij. Dit is dus evident tegenstrijdig en interessant om verder te onderzoeken.

‘Stilleven met zeevis op een tafel’, door Isaac van Duijnen, 1670 AD, Hoogsteder & Hoogsteder