
De eerste kleipijpjes kunnen worden gedateerd rond 1600, deze werden destijds vooral in west Nederlandse steden zoals Gouda geproduceerd. Het tabak werd in de kelk gedaan en dan aangestoken. Alhoewel er wel vanaf het begin er pijpenkopjes waren met versieringen, waren de meeste in de regel onversierd. Tabak was duur en roken was daarom een luxe. De eerste pijpenkopjes waren hierdoor klein van formaat. Met de loop van de tijd werd tabak steeds goedkoper waardoor de pijpenkopjes steeds groter werden. Pas vanaf de 19e eeuw neemt het aantal pijpenkopjes sterk toe door een toenemende welvaart. Zelfs tot de dag van vandaag worden er nog pijpenkopjes geproduceerd.

Bij archeologisch onderzoek en op akkers worden fragmenten van kleipijpen zeer regelmatig aangetroffen. Makers van kleipijpen brachten vaak een stempel aan op de hiel van de pijp, en/of op de zijkant van de kelk. Deze makersstempels wisselden vaak – en omdat de kwetsbare pijpen ook snel braken – zijn de merkjes een makkelijk middel om ze te dateren. Hierdoor vormen ze een goed hulpmiddel bij het dateren van grondlagen. Voor het dateren van kleipijpen is een catalogus van merken beschikbaar. Indien een merk herkenbaar is en opgenomen in zulke lijsten, kan de kleipijp aan een specifieke maker, productieplaats en periode gekoppeld worden. Wanneer het merkje op een kleipijp fragment ontbreekt, kan er aan de hand van het formaat slechts een grove datering wordengegeven. De kleinste kelken zijn rond 1620 te plaatsen, de grootste in de 18e en 19e eeuw.

Zowel in de merkjes als in de versieringen zijn door de jaren heen veel veranderd. De eerste merkjes hadden vaak simpele symbolen as rozen en sterren, waarvan bij sommige een kroontje werd toegevoegd. Later werden de merkjes uitgebreider en werden er bijmerkjes toegevoegd. Deze bijmerkjes bevatten vakken de intialen van de maker, wat weer helpt met dateren. De versieringen op de kopjes en steeltjes werden met de tijd ook steeds uitgebreider. De technieken voor het versieren van de pijpjes werd geavanceerd waardoor deze steeds uitbundiger werden. Enkele voorbeelden van versieringen zijn bijvoorbeeld mens, dier en plantfiguren; ook huishoudelijke objecten waren een erg populaire decoratie.

Hier op de opgraving worden er ook regelmatig fragmenten gevonden. Zo worden in ieder werkput kleipijpen gevonden. Deze zijn terecht gekomen in de grachten omdat ze weggegooid werden. Zo werd bijvoorbeeld dit pijpenkopje in werkput 19 met een duidelijk uit te maken zwijn-bestempeling (dateerbaar tussen 1724-1898) gevonden. Naast andere kopjes en stelen, maken deze dus een redelijk deel van onze verzameling vondsten uit, hoe teer en fragiel ze ook wel niet mogen zijn.

Het zijn vooral dus de kelken die archeologisch soms zeer waardevol blijken, maar de kwetsbare pijpen hadden vaak lange stelen waarop we meestal geen teksten of versieringen aantreffen. Heel soms is er een decoratie of de tekst “IN GOUDA” leesbaar op een steel. Maar de saaie pijpenstelen zijn dus altijd in de meerderheid…oftewel: het regent pijpestelen!