Het is altijd het spannendste en leukste moment van de opgraving als de eerste werkputten weer open gaan.

Onder het gras kunnen vondsten en sporen vanaf het heden (verloren spullen van festival “middeeuws Ter Apel”), goed honderd jaar terug (resten van de oude basisschool), of vele eeuwen (kruisheren, oude steentijd) geleden schuil gaan.

Diep hoeven we overigens niet altijd te gaan. Richting de Sellingerstraat (het zuiden) loopt het zand in de ondergrond omhoog en zitten we op 30-40cm diepte al op het vlak waar na de laatste ijstijd mensen konden lopen. In die grond, het geelgrijze dekzand, groeven mensen in de volle middeeeuwen hun palkuilen en greppels in. Doordat ze met gemengde grond teruggevuld werden, zijn de oude ingravingen nu herkenbaar in het lichte zand!

We graven de sleuven bewust nog niet overal uit tot het gele zand. De vullingen van sporen kunnen immers scherven of zaden bevatten die ons iets vertellen over hun ouderdom of functie! Ook willen we vaak een doorsnede (‘coupe’) tekenen van elk grondspoor. Kortom, nog genoeg te doen!