Voorafgaand en tijdens de aanleg van een werkput wordt er steeds met de metaaldetector gewerkt. Wanneer er nog geen sleuf is, is het vooral van belang om eventuele leidingen, munitie en andere metalen obstakels te localiseren, voordat de graafmachine ze aantreft.

Tijdens de vlakaanleg wordt echter voortdurend (na iedere haal van de machine) opnieuw het vlak onderzocht. Metaaldetectoren hebben namelijk maar een beperkte diepte (denk aan ca. 20 cm voor een object ter grootte van een euro), zodat je steeds als het vlak wordt verdiept opnieuw wil zoeken!

Verder is het zo dat detectorzoekers die het hobbymatig doen, er vaak meer bedreven in zijn dan “professionele” archeologen: ze kennen hun machine door-en-door, hebben vaak duurdere detectoren (prijzen lopen van 300 tot ruim 1300 euro!) en kunnen vaak aan het signaal al horen wat voor een soort object het is nog voor ze graven…. Er is echter ook een verschil: te Ter Apel graven we alle signalen op (ook, of juist, het ijzer)….dat betekent heel veel spijkers en heel veel bukken, maar ook de kans om objecten als ijzeren sleutels, hang- en sluitwerk en andere bijzondere zaken te vinden. Veel hobbyzoekers kiezen er echter voor om enkel de meer edele metalen (koper, zilver, messing etc) op te graven… dat zijn vaak objecten zoals muntjes, vingerhoeden en gespen. Maar op een opgraving nemen we alles mee, en gaan de roestklompen onder de röntgen!